Pensioenjurisprudentie: toch toetsing werkingssfeer in concernverband?
Op 28 september jl. heeft de kantonrechter in Utrecht geoordeeld in een zaak tussen een werkgever en het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW). Het geschil spitst zich toe op de vraag of de werkgever (met terugwerkende kracht) valt onder het verplichtstellingsbesluit. De kantonrechter oordeelt dat dit, opmerkelijk genoeg, het geval is.
Als stichting (moeder) bestuurt de werkgever twee andere stichtingen (dochters). Deze laatsten exploiteren huizen en dagverblijven voor ernstig meervoudig en/of verstandelijk gehandicapten en zijn verplicht aangesloten bij PFZW. Naar aanleiding van een door de werkgever ingevulde vragenlijst betreffende haar bedrijfsactiviteiten, heeft PFZW begin 2016 besloten dat ook de moeder verplicht is aan te sluiten. Eind 2016 wordt verzocht de aansluiting te beëindigen, daar de werkgever, mede ten gevolge van een statutenwijziging, geen zorg (meer) verleent, doch uitsluitend kantoorwerkzaamheden verricht, zoals opstellen van contracten, administratie en planning. PFZW weigert de doorhaling: volgens het fonds is op grond van de statutaire doelomschrijving, naast bestuurlijke activiteiten, ook sprake van, hetzij indirect, het verlenen van zorg.
De kantonrechter is voor wat betreft de aansluiting van oordeel dat het niet uitmaakt of de ondersteunende werkzaamheden om feitelijk zorg of hulp te kunnen verlenen aan een andere rechtspersoon binnen hetzelfde concern worden uitbesteed. Ook de werknemers van de faciliterende moeder vallen onder de werkingssfeer van PFZW. De kantonrechter stelt: “De door de dochters te verlenen zorg kan niet zonder bijstand van de moeder worden verleend. Indirect verleent de moeder daarmee dus ook zorg. De conclusie is daarom dat voor de reikwijdte van de verplichtstellingsbeschikking de moeder en de beide dochters als één geheel moeten worden gezien (…).”
Commentaar
In de Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 is neergelegd dat de werkingssfeer van een verplichtstelling door sociale partners duidelijk dient te worden omschreven, daar ongeorganiseerden moeten kunnen begrijpen of zij worden geacht deel te nemen in een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. Zoals bekend, dient bij de uitleg van een (bepaling in een) verplichtstellingsbesluit te worden uitgegaan van de cao-norm. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de verplichtstellingsbeschikkingen gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
Door de kantonrechter wordt nu ook het besturen en administratief ondersteunen van entiteiten die feitelijk zorg en hulp verlenen, via het begrip ‘indirecte zorg’ onder de werkingssfeer van de PFZW-verplichtstelling gebracht. De argumentatie hiervoor is dat het niet aan een (zorgverlenende) organisatie zou zijn om, door middel van de allocatie van medewerkers, te bepalen welke werknemers (bij PFZW pensioen opbouwen en welke niet.
Naar mijn mening wordt met de introductie van het begrip ‘indirecte zorg’ de werkingssfeer van PFZW onterecht (verder) opgerekt. Een begrip dat de PFZW-verplichtstelling zelf niet kent. Uiteraard mag dit begrip door de kantonrechter op grond van de cao-norm in de verplichtstelling worden ‘gelezen’, doch gezien de recente rechtspraak van de Hoge Raad en de voortdurende expansiedrift bij bedrijfstakpensioenfondsen, zou enige terughoudendheid wat mij betreft op zijn plaats zijn.
In dit kader zou volgens de kantonrechter met een ander oordeel afbreuk worden gedaan aan de solidariteitsgedachte die aan de Wet Bpf 2000 ten grondslag ligt. Deze solidariteit is echter reeds aanwezig binnen het concern: de werknemers van de twee dochters (die daadwerkelijk zorg verlenen), nemen verplicht deel bij PFZW. Mijns inziens moet een professionele organisatie (winstoogmerk of niet) binnen de wettelijke kaders autonoom haar bedrijfsactiviteiten kunnen bepalen, kunnen inspelen op marktomstandigheden en haar medewerkers op basis daarvan adequaat alloceren. Het lijkt erop dat impliciet door deze kantonrechter (maar ook in een breder verband door sociale partners) nakend misbruik door werkgevers op dit punt wordt verondersteld.
